Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB8376

Datum uitspraak2007-11-21
Datum gepubliceerd2007-11-21
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200703687/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 30 december 2005 heeft de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, thans de Minister voor Wonen, Wijken en Integratie (hierna: de minister), de behandeling van de aanvraag van [wederpartij] om huursubsidie gestaakt.


Uitspraak

200703687/1. Datum uitspraak: 21 november 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: de Minister voor Wonen, Wijken en Integratie, appellant, tegen de uitspraak in zaak no. 06/4116 van de rechtbank 's-Gravenhage van 27 april 2007 in het geding tussen: [wederpartij], wonend te [woonplaats] en appellant. 1.    Procesverloop Bij besluit van 30 december 2005 heeft de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, thans de Minister voor Wonen, Wijken en Integratie (hierna: de minister), de behandeling van de aanvraag van [wederpartij] om huursubsidie gestaakt. Bij besluit van 19 mei 2006 heeft de minister het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 27 april 2007, verzonden op 4 mei 2007, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit op bezwaar vernietigd, het besluit van 30 december 2005 herroepen en bepaald dat de minister een besluit dient te nemen op de aanvraag van 18 juli 2005. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 mei 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 5 juni 2007. Deze brieven zijn aangehecht. [wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 oktober 2007, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. R.F. Thunnissen, advocaat te Den Haag, is verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking.    Ingevolge het vierde lid van dit artikel wordt een besluit om de aanvraag niet te behandelen aan de aanvrager bekendgemaakt binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.    Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Huursubsidiewet (hierna: de Hsw), zoals die bepaling luidde ten tijde van belang, wordt huursubsidie slechts toegekend als de huurder, alsmede degenen die op de peildatum medebewoner of onderhuurder van de woning zijn, zich uiterlijk vijf dagen na de peildatum op het adres van die woning hebben doen inschrijven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens.    Ingevolge het tweede lid van dit artikel, zoals dit luidde ten tijde van belang, kan in afwijking van het eerste lid huursubsidie worden toegekend, als de onjuiste inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens niet aan de huurder kan worden toegerekend.    Ingevolge het derde lid, zoals dit luidde ten tijde van belang, wordt, onverminderd het tweede lid, als eerst met ingang van een later tijdstip aan de in het eerste lid gestelde inschrijvingsvoorwaarden wordt voldaan, de huursubsidie toegekend met ingang van de eerstvolgende kalendermaand waarin aan die voorwaarden wordt voldaan.    Ingevolge artikel 29, eerste lid, van de Hsw, zoals die bepaling luidde ten tijde van belang, onderzoekt de minister de juistheid en volledigheid van de bij de aanvraag verstrekte gegevens en bescheiden. Tevens onderzoekt de minister of de personen die in de aanvraag als bewoners van de woning worden vermeld, als zodanig staan ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, en of in die administratie geen andere personen als bewoner van de woning staan ingeschreven. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen hieromtrent nadere regels worden gesteld.    Ingevolge het tweede lid van dit artikel, zoals dit luidde ten tijde van belang, geeft de minister, als de aanvrager het aanvraagformulier, bedoeld in artikel 28, eerste lid, niet volledig of niet juist heeft ingevuld of niet heeft ondertekend, of de verstrekte gegevens onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag, de huurder de gelegenheid de aanvraag binnen vier weken aan te vullen.    Ingevolge het vierde lid, zoals dit luidde ten tijde van belang, beslist de minister indien de huurder niet heeft voldaan aan het tweede lid binnen acht weken na het verstrijken van de in dat lid genoemde termijn.    Ingevolge artikel 30, eerste lid, van de Hsw, zoals die bepaling luidde ten tijde van belang, wordt, indien de gegevens, bedoeld in artikel 29, tweede lid, na het verstrijken van de in dat artikellid genoemde termijn door de huurder worden ingediend, geen huursubsidie toegekend voor de kalendermaand waarin de datum van de aanvraag, bedoeld in artikel 28, eerste lid, valt, de kalendermaand waarin die gegevens worden ingediend en de tussenliggende kalendermaanden.    Ingevolge het derde lid van dit artikel, zoals dit luidde ten tijde van belang, blijft, indien de huurder de gegevens, bedoeld in het eerste lid, volledig indient voordat de minister toepassing heeft gegeven aan artikel 29, vierde lid, dit lid buiten toepassing. 2.2.    [wederpartij] heeft geen hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak. Hetgeen zij in haar brief van 11 september 2007 heeft betoogd omtrent de hoogte van de vergoeding voor de proceskosten in bezwaar dient derhalve buiten beschouwing te worden gelaten. 2.3.    De minister heeft [wederpartij] naar aanleiding van haar aanvraag op 11 oktober 2005 aangeschreven met de constatering dat er een verschil bestaat tussen de gegevens van haar aanvraag en de gemeentelijke basisadministratie, nu zij niet in deze basisadministratie staat ingeschreven. In de brief wordt [wederpartij] opgedragen zich in te schrijven, een bewijs van inschrijving met daarop een ingangsdatum op te vragen en deze binnen vier weken aan de minister te sturen. De brief bevat tevens de waarschuwing dat de minister geen huursubsidie kan toekennen indien [wederpartij] niet reageert. Omdat [wederpartij] niet heeft gereageerd op deze brief heeft de minister bij besluit van 30 december 2005, zoals gehandhaafd bij het besluit op bezwaar, de behandeling van de aanvraag gestaakt. Daarbij heeft de minister opgemerkt dat [wederpartij] een nieuwe aanvraag moet indienen indien zij alsnog voor huursubsidie in aanmerking wenst te komen. 2.4.    De minister betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij, nu hij gelet op het bepaalde in artikel 4:5, vierde lid, van de Awb, uiterlijk op 6 december 2005 had mogen overgaan tot het buiten behandeling stellen van de aanvraag en dit niet heeft gedaan, inhoudelijk op de aanvraag had moeten beslissen. Volgens de minister regelt de Hsw hoe hij moet handelen indien de bij de aanvraag verstrekte gegevens onvoldoende zijn voor de beoordeling van die aanvraag en heeft hij conform die bepalingen gehandeld. De minister stelt dat de Hsw op dit punt als lex specialis voorgaat op de Awb. Hiertoe verwijst hij naar de uitspraak van de Afdeling van 20 oktober 2004 in zaak no. 200401757/1. 2.4.1.    Anders dan de minister betoogt, heeft de Afdeling in de uitspraak van 20 oktober 2004 niet geoordeeld dat bij beslissingen omtrent het buiten behandeling laten van de aanvraag artikel 4:5 van de Awb niet van toepassing is. In de zaak die toen voorlag gold het toenmalige artikel 30, eerste lid, van de Hsw, dat expliciet bepaalde dat artikel 4:5 van de Awb niet van toepassing was. Redengevend hiervoor was, zo blijkt uit de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II 1996/97, 25 090, nr. 3. blz. 38), dat de huurder, indien de aanvraag onvolledig was, door de gemeente in de gelegenheid werd gesteld de aanvraag te completeren. Omdat deze gelegenheid al in deze fase van de aanvraagbehandeling werd geboden, kon de corresponderende regeling, zoals vervat in artikel 4:5 van de Awb, buiten toepassing worden verklaard in de fase van afhandeling door de minister die op de fase van behandeling door de gemeente volgde. Ten tijde van het onderhavige geschil gold een andere procedure, waarbij een huurder een aanvraag rechtstreeks bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer indiende en niet meer bij het college van burgemeester en wethouders (Kamerstukken II 2002/03, 28 777, nr. 3, blz. 4). Artikel 4:5 van de Awb is in de gewijzigde regelgeving niet buiten toepassing verklaard. De Afdeling vermag niet in te zien waarom dit artikel in dit geval desondanks buiten toepassing dient te blijven, nu in de Hsw geen bepaling is opgenomen die het artikel buiten toepassing stelt. Het bepaalde in artikel 29, vierde lid, van de Hsw wijkt naar het oordeel van de Afdeling niet af van het bepaalde in artikel 4:5, vierde lid, van de Awb, omdat artikel 29, vierde lid, niet specifiek ziet op het buiten behandeling laten van een aanvraag, maar op elke beslissing. Nu voorts, anders dan de minister ter zitting heeft betoogd, geen ruimte bestaat om na de in artikel 4:5, vierde lid, van de Awb opgenomen termijn de aanvraag buiten behandeling te stellen, heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat de minister uiterlijk op 6 december 2005 had mogen overgaan tot het buiten behandeling stellen van de aanvraag en dat hij, nu hij dit niet heeft gedaan, inhoudelijk op de aanvraag had moeten beslissen.   2.5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.6.    De minister dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    bevestigt de aangevallen uitspraak; II.    veroordeelt de Minister voor Wonen, Wijken en Integratie tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) aan [wederpartij] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; III.    bepaalt dat van de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) een griffierecht van € 428,00 (zegge: vierhonderdachtentwintig euro) wordt geheven. Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Smissen, ambtenaar van Staat. w.g. Van den Brink     w.g. Van der Smissen Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 21 november 2007 419.